Nieuwsgierigheid

Nienke Spaan
|

Zodra ik gebruik begon te maken van zichtbare mobiliteitshulpmiddelen (krukken, rollator, rolstoel) werd duidelijk dat dit vragen en reacties opriep bij mensen. Vooral bij volwassen mensen die ik niet of amper ken. Ik denk er dan ook regelmatig over na hoe ik hiermee om kan gaan.

In periodes dat ik krukken gebruikte werd me regelmatig gevraagd of ik had geskied of een ongeluk had gehad. Dat gebeurde meestal voordat mijn naam werd gevraagd of er zelfs maar een begroeting was geuit. Vanaf het moment dat ik een rolstoel begon te gebruiken namen de reacties toe en veranderden ze inhoudelijk, alsof het een tragische situatie was. 

Ik kan me mijn verwondering nog herinneren toen in een lift, ik moest 3 verdiepingen omhoog geloof ik, door een medeliftgebruiker werd gevraagd of ik ‘toch wel weer beter werd’? Toen ik snel nee antwoordde kreeg ik het advies om vooral gewoon door te zetten want misschien kon het toch nog wel, dat beter worden. Ik was daar eigenlijk helemaal niet mee bezig, maar door zo’n moment in een lift vroeg ik me weer even af of ik dan misschien toch beter mijn best zou moeten doen – wat dat dan ook mocht inhouden.

Inmiddels ken ik de meeste vragen wel: of ik nog kan staan; doodga; kinderen kan krijgen; seks kan hebben; wat ik ‘nog’ allemaal kan of wat ik dan niet kan, etc. Dat mensen zich dingen afvragen vind ik niet zo vreemd. Ik vraag mezelf regelmatig dingen af over voorbijgangers. Wat me vooral bezighoudt is wat nou zou maken dat mensen het geen probleem vinden om schijnbaar zonder gêne, intieme vragen te stellen aan een wildvreemde. Blijkbaar doet die rolstoel iets waardoor veel mensen hun nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen of waardoor ze denken dat het niet hoeft. Toen ik voor de buitenwereld niet op deze manier opviel maakte ik dit soort dingen namelijk niet mee, behalve misschien een keertje ’s avonds laat in de kroeg.

Een tijdlang heb ik geëxperimenteerd met mijn reacties; van uitleg over fictionele ongelukken die ik heb gehad (waaronder een met een IKEA winkelwagentje) tot gewoonweg zeggen dat ik geen zin meer had in lopen; van het geven van bergen intieme details tot juist helemaal geen; en van vriendelijk tot heel bot antwoorden. Ook heb ik gevarieerd tussen de ander geruststellen (‘het is echt niet erg’) of juist niet (‘het is progressief’). Hoewel dat voor veel eigen vermaak heeft gezorgd, heeft het me nog geen universeel inzetbare strategie opgeleverd.

Ik varieer nog steeds in aanpak, afhankelijk van allerlei factoren. Zeggen dat ik  geen antwoord  wil geven op al die vragen blijkt maar ten dele te werken; het leidt regelmatig tot juist weer andere lastige gesprekken over dat het goedbedoelde interesse is of waarom ik er dan niet op wil antwoorden. Sommige vragen kaats ik terug; als ik gevraagd wordt of ik zelfstandig woon bijvoorbeeld dan zeg ik ja en vraag ik meteen of de ander ook zelfstandig woont. En soms hoor ik mezelf toch weer snel een diagnose opnoemen voordat ik het gesprek afrond en verder ga.

Het blijkt iets te zijn wat veel mensen met een beperking herkennen. Het internet staat vol met voorbeelden en ervaringen. Voor mezelf ben ik er in ieder geval achter dat ik het vooral belangrijk vind om me niet verplicht te voelen om de vragen van een wildvreemde altijd maar te beantwoorden. Ik ben niet verantwoordelijk voor het eventuele ongemak wat er dan kan ontstaan. Maar toch bevind ik me, ook na ruim 20 jaar ervaring, nog regelmatig in situaties die ik lastig of irritant vind. Dan blijf ik er ook na zo’n gesprek nog over nadenken. Want wat denkt die ander nou over mij te weten na dit gesprek? Zou die ander er daarna ook nog over nadenken?

En soms herken ik bepaalde vragen niet eens meer.  Zo was mijn (assistentie)hond laatst aan het spelen met een andere hond in het park. ‘Wat heb jij?’ vroeg de bijbehorende vrouw. Zonder na te denken antwoordde ik ‘een koningspoedel, en jij’? Even bleef het stil. ‘Een labradormix’ antwoordde ze terwijl ze naar me keek. ‘Maar ik bedoelde eigenlijk wat heb je dat je in die rolstoel zit’?

 

Nienke Spaan werkt als docent/onderzoeker bij Hogeschool Leiden, faculteit Sociaal werk en Toegepaste psychologie.