Afstand en nabijheid in onderzoek

Harrie van Haaster
|

We hebben net ons onderzoek naar het persoonsgebonden budget, eigen regie en empowerment afgerond. Agnes van Wijnen, Mark Janssen en ik.

Het ging om een onderzoek waarvoor we hoofdzakelijk kwalitatieve gegevens hebben verzameld. In totaal hebben we ruim 90 mensen gesproken over 61 pgb-houders. We hielden diepte-interviews met de pgb-houders, soms samen met hun partners, en met ouders van minderjarige budgethouders. Aanvullende interviews hielden we met  pgb-hulpverleners en bemiddelaars. Ongeveer 250 bladzijden interviewtekst. Daarbij nog drie verslagen van focusgroepen en allerlei achtergrondmateriaal dat door de geïnterviewden werd meegegeven. Zo gaven ouders achtergrondinformatie over door hen geïnitieerde kleinschalige wooninitiatieven, vertelde een pgb-houdster over een zelf opgezette stichting voor dagbesteding en meldde een andere pgb-houdster een speciaal ingekochte methode om transfers te doen.

De resultaten van ons werk zijn inmiddels gepubliceerd op diverse websites (b.v. van Per Saldo en de Landelijke Federatie Zorgboerderijen).

Hier wil ik iets naar voren brengen over de onderzoeksmethode. Hoe kwamen we van die gegevens tot analyses en conclusies?

De kern van ons materiaal bestond uit 59 interviewverslagen. Subjectieve verhalen met ervaringen en beschouwingen. Gekleurde verhalen, niet zonder emoties. De interviewers hebben ze zo precies mogelijk opgeschreven. Niet op de recorder opgenomen, overigens. Nadat ze waren opgeschreven zijn ze op drie manieren geverifieerd. Ten eerste door elk interview terug te geven aan de geïnterviewde met de vraag: klopt het zoals het opgeschreven is en klopt wat je gezegd hebt in het interview? Ten tweede door de verslagen te checken met achtergrondmateriaal dat de geïnterviewden ons gegeven hadden en materiaal over bijvoorbeeld de pgb-regeling, wetgeving, beleid of ander onderzoek. En ten derde door een samenvatting van de interviews voor te leggen aan drie focusgroepen van geïnterviewden. Op basis van deze procedures achten we ons materiaal betrouwbaar.

Vervolgens kwam het analyseren. Dat kan op allerlei manieren. We gingen bij onze analyse niet uit van een van te voren gekozen theorie, maar hebben ons materiaal geïnterpreteerd met behulp van ‘de gefundeerde theorie’ van Glaser en Strauss. Dit is een methode om vanuit kwalitatieve gegevens tot theorievorming te komen. Verder gebruikten we Foucaultiaanse discoursanalyse en methodes van verhaalanalyse uit de literatuurwetenschappen.

Drie manieren om én dicht bij de interviews te blijven, dicht bij de taal van de respondenten, én om daar ook met enige afstand naar te kijken ten einde de individuele ervaringen te kunnen overstijgen. De methodes helpen bovendien om onze eigen subjectiviteit (die van de onderzoekers) onder controle te brengen. Zonder twijfel zijn we alledrie heel betrokken, net als onze respondenten. Maar we moeten ook objectief zijn; dat hebben we ook van onze respondenten gevraagd. Net als wij, onderzoekers, zijn onze respondenten ook waarnemers en beschouwers. Zij kijken naar zichzelf en zij kijken naar zichzelf terwijl zij naar zichzelf kijken. Re-entry heet dat in de woorden van George Spencer Brown (Laws of Form). Je verandert terwijl je naar jezelf kijkt en daar kijk je dan ook weer naar. Dat kan ook bewustwording genoemd worden. In ons onderzoek zijn de onderzochten ook deels medeonderzoekers, door hun eigen verhalen te controleren, te bespreken met anderen en een begin van een analyse te maken.

Al met al kun je zeggen dat in dit onderzoek subject en object niet zo strikt gescheiden zijn. In ons onderzoek was dit niet gewenst en ook niet mogelijk. Het onderzoeksideaal van de afstandelijke - zelfs onzichtbare - onderzoeker, die geen invloed heeft op zijn of haar onderzoeksobject, is onmogelijk wanneer je geïnterviewden vraagt zichzelf te onderzoeken. Afstand nemen van jezelf doe je als onderzoeker door goed te luisteren naar anderen en door jezelf serieus te nemen. Afstand en nabijheid oscilleren en worden beide benut in de analyse. Naar ons idee komt dat uiteindelijk de objectiviteit ten goede en voorkómt het dat de onderzoeksresultaten vreemd zijn aan de kennis die de respondenten zelf in hun verhalen verwoord hebben. Daarom spreken we ook wel van ervaringskennis.

Harrie van Haaster
hvanhaaster@igpb.nl