Impressies van een filmproject

Ruud Hendriks
|

De zomervakantie loopt ten einde. Voor mij ligt een stapel veldnotities op basis van participerende observaties die we in juni hebben verricht op drie psychogeriatrische afdelingen van het Maastrichtse verpleeghuis Klevarie. Samen met bewoners keken we naar drie korte films die de Vlaamse filmmaker Joël Rabijns, met inbreng vanuit ons project en ondersteund door de onderzoekstagiaire Desirée Coenen, maakte op basis van historisch beeldmateriaal uit het archief van het Limburgs Museum te Venlo.

Ik zie de beelden weer voor me. Een zee van wiegende zonnebloemen. In dit zomerse landschap spelen strohalmen krijgertje in de wind, ritselen bladeren en klapt een vlinder zijn vleugels uit. Dromerige beelden vloeien in elkaar over, afgewisseld met beelden van concrete gebeurtenissen: een jongen knuffelt zijn paard, een vrouw hangt wasgoed op, een meisje houdt een emmertje vast. De montage volgt de ritmes van de mensen en dieren die hier leven en werken: hun wroeten in het zand, hun onderlinge band, hun gemaskerde feesten.

Het project is onderdeel van ons onderzoek naar manieren waarop mensen met dementie aan dominante beeldvorming kunnen ontsnappen en zich thuis kunnen voelen in de samenleving. Zulk onderzoek is hard nodig. Mensen met dementie worden geconfronteerd met culturele uitsluiting en discriminatie: enerzijds blijven zij veelal onzichtbaar als actieve deelnemers aan de publieke sfeer, anderzijds wordt hun anders-zijn uitvergroot en krijgen zij voortdurend etiketten opgeplakt waardoor hun persoon-zijn wordt ondermijnd.

Met het filmproject—een samenwerkingsverband waarin naast kunstenaar en onderzoekers, het Limburgs Museum, Continium en het Alzheimer Centrum Limburg participeren—willen we verpleeghuisbewoners in hun persoon-zijn ondersteunen. Dat doen we door hen in aanraking te brengen met beelden van het leven daarbuiten—beelden waarin zij iets van zichzelf zouden kunnen vinden en waarvan ze kunnen genieten. Maar het project wil verder gaan dan betrokkenen de passieve rol van kijker toebedelen. Het wil ook de zichtbaarheid van mensen met dementie in de publieke ruimte bevorderen en hun reacties op de films als potentieel waardevolle bijdragen aan de instandhouding van het Limburgs erfgoed beschouwen. We verzamelden alle reacties en zinnen op een manier om deze weer deel van de erfgoedcollectie te maken. Indirect nuanceren we zo de publieke beeldvorming.

Bijdragen aan de erfgoedcollectie kunnen talig en coherent zijn, maar kunnen net zo goed andere vormen aannemen. Wat mensen onderling bindt en hun identiteit ondersteunt, is immers meer dan een lineair en kloppend verhaal, ook al reduceren we het daar wel vaak toe. Het gedeelde Limburg van de bewoners (van degenen met én degenen zonder dementie) is emotioneel, sensorisch, ritmisch, verklankt, verhaald en belichaamd. Het staat als een huis, maar is ook gefragmenteerd en onderwerp van verbeelding. Juist door aansluiting te zoeken bij andere dan verstandelijke vormen van herkenning, past het filmproject in onze zoektocht naar inclusie van mensen met dementie.

Voor me liggen nu onze veldnotities. Ze bevestigen wat we konden vermoeden toen we eraan begonnen: de praktijk is weerbarstig. Er waren filmfragmenten die aandacht trokken en telkens verwonderde reacties losmaakten. Zoals de scène met de nette, oudere heer die zich, als een kind zo blij, vermaakt in een ouderwetse speeltuin. Beelden die bevestiging en antwoorden bieden, werden ook herkend: zo plukken we, doppen we, ritsen we bonen; dit is drinken, eten, roken; zie eens hoe hard ze werken op het land! We noteerden vertedering om kinderen die lekker onder de wol worden gestopt. Heldere reacties, zoals ook die van bewoners die aangaven hier helemaal geen zin in te hebben of liever een actiefilm te zien. De doelbewuste herhaling of onbestemdheid van beelden bleek soms ergernis op te wekken.

In ander gevallen leken de filmbeelden niet of nauwelijks spontane reacties los te maken en pas tot leven te komen als wij of anderen erover begonnen. Dat leverde soms kleine dialogen op. Mensen leefden op als er, door een scènewisseling of gebeurtenis van buitenaf, prikkels met een duidelijker doel of richting werden aangeboden. Maar zodra er verlangend naar een reactie krampachtig aandacht werd gevraagd voor de ‘juiste’ kijkhouding (‘Kijk eens daar!’), leken we ons doel voorbij te schieten. Het bleek bovendien lastig om weg te komen van een realistische interpretatie (‘Wat is dat?’) en niet telkens in voltooid verleden tijd terecht te komen, ook al doordat sommige bewoners daar zelf wel naar neigden.

Nog vaker lieten de filmbeelden bewoners schijnbaar onberoerd en bleef het stil. Maar volgt daaruit dat ze er niet toe deden? Zoals een haardvuur creëerde de vertoning zelf al een intieme sfeer van gezamenlijkheid (die door allerlei factoren trouwens ruw doorbroken kon worden). En waar verbale reacties in onze notities toch telkens de boventoon blijken te voeren, is onze focus op taal en verhaal misschien nog wel het grootste obstakel om te ontdekken wat hier buiten taal en cognitie om werd gedeeld en herkend.

Ruud Hendriks
hendriks@maastrichtuniversity.nl