Aan zichzelf laten.

Gert Rebergen
|

Voor mij ligt het 100 jaar oude boek ‘Bildnerei der Geisteskranken’.

De Duitse kunsthistoricus, psycholoog en arts Dokter Hans Prinzhorn verzamelde in enkele decennia rond de op één na laatste eeuwwisseling ongeveer 6.000 kunstwerken, gemaakt door mensen die toentertijd in een zorginstelling verbleven. De collectie bestaat uit tekeningen, sculpturen, collages, schilderijen en teksten. Alle werken zijn zonder enige bemiddeling door een derde tot stand gekomen; er was dus geen enkele betrokkenheid van een therapeut, dokter, kunstenaar, vormgever, psychoanalyticus, moeder/vader/brusje, ambtenaar, politicus of onderzoeker.  De Nazi’sgebruikten de verzameling om duidelijk te maken wat ontaarde kunst was. Daarom kon de verzameling WO II overleven. Deze  kunstwerken zijn niet gemaakt om iemand anders te behagen of om tentoon te stellen. Ze vertellen in een vaak zeer persoonlijke logica een verhaal. Het heeft dus iets voyeuristisch om dergelijke – soms ontroerende, soms nauwelijks leesbare – ontboezemingen te bekijken.

De Prinzhorn-verzameling overleefde gedurende ongeveer 95 jaren alle psychologische, criminologische, sociologische, antropologische, fascistische, excluderende, museale, kunsttheoretische, esthetische, ethische, validistische en neurologische aanvallen op de ontboezemingen. Gelukkig is de verzameling goed verzorgd en niet aan zichzelf overgelaten, wel aan zichzelf gelaten. Diverse kunstenaars en filosofen hebben inspiratie opgedaan bij werken van (zoals we nu behoren te zeggen) mensen met een beperking. De veelal imponerende vruchten van hun scholing met betrekking tot hun denken, spreken en schrijven overschaduwden hun voyeurisme. Voyeurisme kan nou eenmaal gemakkelijk worden ingepakt in hypotheses, vraagstellingen, zoektochten,mooipraterijen en ambities in het licht van goedbedoelde en maatschappelijk belangrijk geachte kennisproducties.

Zou een geschoolde onderzoeker wel eens weigeren om iets moois dat zich niet heeft (willen) laten begrijpen, te onderzoeken, omdat de schoonheid van dat iets dan hoogstwaarschijnlijk wordt aangeraakt en mogelijk bezoedeld met de vingerafdrukken van de onderzoeker? Weten outsiders en onderzoekers wanneer het iets dat onderzocht zou kunnen worden ‘aan zichzelf gelaten’ dient te worden vanwege het beïnvloedings- c.q. vernietigingseffect van het onderzoeken? Waar kunnen we meer te weten komen over de onderzoeksesthetiek? Ik bedoel over een onderzoeksesthetiek die ruimte creëert om perspectieven te on-onderwerpen (désassujettissement, om een begrip van Michel Foucault in de groep te gooien. Nota bene: de schriftelijke nalatenschap van Foucault wordt graag door onderzoekers geciteerd om de eigen onderzoekshandelwijze te legitimeren. Vandaar: déassujettissement).

De laatste jaren richten hooggeschoolde onderzoekers zich in toenemende mate op wat wordt genoemd: outsiderskunst (artbrut) en outsidersliteratuur (écrits bruts). Heel soms komen daarbij onderzoeksesthetische overwegingen in het geding. Meestal poneren bedoelde onderzoeken echter de kennis die de onderzoeksmainstream binnen hun eigen referentiekaders kan opdoen door de outsidersuitingen als empirie voor kennisproductie te gaan verwerken. Alles komt natuurlijk ten goede aan de kennis om de zorg- en ondersteuningspraktijken van mensen met een beperking ‘nog beter te doen worden’. Het beïnvloedings- en (potentieel) vernietigingseffect op de onderzochte outsidersuitingen wordt niet onderzocht. Andersom weten outsiders zich te verenigen in een maatschappelijke beweging die teweeg brengt dat de outsiders ‘aan zichzelf worden gelaten’. Veel onderzoek verschrompelt gelukkig snel tot een nauwelijks vindbare papieren exercitie, bestemd voor hooguit een zeer specifieke groep experts. Ander onderzoek wordt juist in kringen van kennisexperts omarmd. Het geloof in zulk onderzoek is de vaste grond van de dingen die men hoopt én het bewijs van iets wat men niet ziet (Hebreeën 11:1). Want waar geschoolde onderzoekers met name in geschoold zijn is de schier eindeloze opeenstapeling van het verzinnen van vragen die voortgaand onderzoek nodig maken.

Je zult maar een geschoold denker/schrijver zijn die tussen twee vuren in zit; tussen de regels en mores waarin jij en jouw mede-geschoolden nou eenmaal geloven, én aan de andere kant degenen die het principe ‘niets over ons zonder ons’ omarmen. Dan likken aan de ene kant de vurige vlammen van de vraagstellingen en controleerbare onderbouwingen met citaten en referenties, aan de andere kant de even zo vurige vlammen van inclusief onderzoek. Een outsider vertelde mij de fictionele gedachtewisseling van hem met een geschoolde schrijver. “Je non parl fransais, zei ik tegen de geschoolde schrijver”, vertelde de outsider. Waarop de schrijver aanbood: “Zal ik het dan even voor jou vertalen in het Nederlands?” Outsider: “Nee laat maar. Dat boek is niet voor mensen zoals mij.” Schrijver: “Boeken zijn er gelukkig voor iedereen. Het idee dat we niet behoren te denken in boeken voor de ene en boeken voor een andere groep mensen, daarover gaat precies mijn boek over.” Outsider: “Krek, daarom is ut niks voor mij met al dat buitenlands.” Ik werd nieuwsgierig en vroeg de outsider over welk boek het ging.  “Tsja, over een bijna nieuw dik boek en geschreven stukkies van ons outsiders.”                  

“In het Nederlands?”

“Nee, Belgisch; Vlaams; met veel Frans. Van een heel geleerde meneer.”

(Todesursache: Euthanasie Sammlung Prinzhorn / Wunderhorn Heidelberg, 2002)

 

Gert R. Rebergen

Deeltijdactivist

www.izare.nl