Iets verstrooid laten

Gert Rebergen
|

Een oude mop in de UK gaat zo.

A scene of modern Britain played out on a rail replacement bus service in Newport yesterday. A woman wearing a niqab was chatting to her son in another language. After five minutes, a man suddenly snapped: “If you’re in the UK, you should speak English.” At this, another passenger turned round and explained: “We’re in Wales. And she’s speaking Welsh.”

De mop wordt gepresenteerd als een modern Brits tafereel. In het alledaagse kan ongetwijfeld vrijwel iedereen om een dergelijke joke lachen. Britse humor neemt nou eenmaal zichzelf en anderen graag op de hak. Zelfspot en ‘de mickey nemen’ zijn kenmerkende bestandsdelen van Britse humor.

Britse humor moeten we wel in het domein van het alledaagse blijven bezien. Want oh wee, als we op zo’n mop empirisch verantwoord gaan reflecteren. Stel je voor dat we het tafereel een andere context en andere actoren geven, dan gaan de poppen dansen. Een voorbeeld.

In de trein van Leeuwarden naar Amsterdam zitten twee personen lekker te chatten. Na vijf minuten, ter hoogte van station Almere, zegt een man tegen hen: “Als je in Nederland bent, behoor je Nederlands te spreken.” Een andere reiziger draait zich om en legt uit: “We zijn in Nederland. En zij praten Fries.”

Oei – vinden Friezen deze mop ook humor? En als een vrouw dat tegen twee mannen zegt? En als een zwarte vrouw dat tegen twee witte mannen zegt? En als we de plaats wijzigen in Zuid-Afrika of het zuidelijk deel van de VS? In het licht van radicaal-identitaire taalpuristen, zijn alle andere talen niet veel meer dan spraakgebreken. Minder radicale empirisch verantwoorde beschouwingen zoeken naar overeenkomsten en verschillen om te kunnen categoriseren. Het alledaagse wordt dan verlaten, de empirie is geboren. Conclusie: Het alledaagse is en blijft ongelijk aan de empirie.

Op een boekenbeurs vond ik ooit het boek ‘Die Völkerschau in Bildern’, uit 1930/32/35. Omtrent het verschijningsjaar is geen eenduidig antwoord te vinden. Een volkerenschouw (etnologische tentoonstelling; volkshow) hoorde vroeger in de Europese steden gedurende de lente- en zomerperiode bij zoölogische tuinen, pretparken en tentoonstellingen. Dan konden onze voorouders zich vergapen aan de andersheid van de ‘afwijkers’. Met het kouder worden vertrokken de meeste afwijkers weer om “durch das faule Leben und die Unvernunft der Besucher verdorben und infolge des ungewohnen Klimas und der verkehrten Ernährung krank in ihre ferne Heimat zurückzukehren.”

Na WO II werden de reisrollen omgekeerd. Niet de – met een intersectionele term gezegd: ‘niet-normale bodyminds’ kwamen naar het westen, de ‘normale bodyminds’ gingen de ‘niet-normale bodyminds’ in hun eigen leefomgeving bekijken en later persoonlijk een dagje of twee met hullie optrekken om hullies levenswijze aan den lijve te ervaren. Fotografische beeldberichten, cultuurfilms en later de tv-documentaires werden een betaalbaar alternatief voor degenen die zich de kostbare reisjes niet konden veroorloven.

Inmiddels weten we dat we mede met onze cultuurreisjes andere culturen om zeep helpen, of op z’n minst laten terugtrekken in een schulp die niet opengesteld wordt voor toeristen. De culturele ervaringen worden veelal door ons opgedaan in gearrangeerde gemeenschappen waar de veren weer worden gedragen en ook de lendendoek met een gewone onderbroek eronder.

Een aardig weetje: het woord hottentottensoldatententententoonstellingen herinnert ons aan de inmiddels beladen beelden van de vooroorlogse volkerenschouw. Dat bedachte 14-lettergrepige woord gebruiken we met name in de betekenis van reutemeteut en santenkraam – sic! Dat hottentot een  uiterst denigrerend c.q. scheldwoord is, daarvan zijn we ons niet meer bewust.

Ten gevolge van de factoren wereldverovering en kolonisatie zijn groepen ‘niet-normale bodyminds’ verdwenen, zonder sporen achter te laten. De ambitie van het boek ‘Die Völkerschau in Bildern’ is om de bekende, bestaande en niet meer bestaande groepen ‘niet-normale bodyminds’ in de vorm van afbeeldingen te documenteren. Daarbij wordt een onterecht als wetenschappelijk geponeerde indeling naar rassengroepen vervangen door ‘gesproken taal’, onder de uitdrukkelijke vaststelling ook dat selectiecriterium gemankeerd blijkt. Verschillende groepen ‘niet-normale bodyminds’ kunnen dezelfde dan wel aan elkaar gelieerde talen spreken. De auteur van het boek, W. Krickeberg, laat zijn eigen worsteling met categoriseringsproblemen als zodanig bestaan omdat het hem/haar/hun om gaat de verscheidenheid te documenteren. In het boek staan 258, in een kader ingeplakte plaatjes met een bijpassend, enigszins toelichtend onderschrift.

Je kijkt je ogen uit. De diversiteit druipt ervan af. Net zoals in het AH-voetbalplaatjesalbum. De auteur heeft de wereld opgedeeld in twaalf grote gebieden en per gebied zijn groepen aldaar levende mensen in beeld gebracht. De alom bekende indeling naar raciale kleurtjes (wit – geel – bruin – rood – zwart) is op een schitterende manier moedwillig verstrooid in 258 beeldjes van volkeren. De veelduidigheid van het alledaagse is door W. Krickeberg op geen enkele manier geweld aangedaan door de diversiteit op welke manier dan ook ten behoeve van het criterium ‘empirisch gestoeld’ te categoriseren. Het alledaagse toont dat het uitstekend in staat is om zichzelf te categoriseren. Daarvoor heeft het geen inzicht in het construct empirie nodig.

Tot slot nog even terug naar de Britse humor.

Als Britten Britse humor maken, kunnen alle anderstalige humoristen zelf bekijken in hoeverre zij zich in hun eigen context willen en kunnen laven aan wat Britten aan Britse humor produceren. Ook over hun minder-reguliere taakvarianten, dialecten, platpraterijen en spraakgebreken.

DE Britse humor is even divers als DE taal van Britten; dus laten we dat DE maar gauw deleten.

 

02 juli 2021

 

Gert R. Rebergen

www.izare.nl